Passanten komen en gaan. Passanten
zijn mensen die een paar nachten bij ons overnachten. Je kent ze een beetje,
herkent hen ieder jaar, weet een beetje van hun reilen en zeilen, weet met
welke boot ze zijn en hebt een praatje bij het komen en op de dag van vertrek.
Jarenlang waren ze van de partij. We zagen hen ouder worden. Ook langzamer,
maar elk jaar weer kwamen ze een paar dagen bij ons. Hij een ervaren schipper
en zij een propere pittige vrouw. Ze kibbelden een beetje bij het aanleggen, dronken
dan een kop thee en hadden het goed op de boot.
We hadden ze al gemist, de boot was
verkocht. En op een zonnige zondag kwamen ze aangelopen. Arm in arm, vooral om
elkaar te ondersteunen. Haar lach was nog altijd hetzelfde, met veel moeite
sprak ze de woorden die ze bedacht. Ze probeerde de gevolgen van de
hersenbloeding te beheersen. Ze leunde op de balie, dat gaf haar stevigheid. Ze
zag er mooi uit, nog altijd koos ze kleding in het wit met marineblauw. Haar
dunne spierwitte haren waren met veel zorg gekapt. Steeds zocht ze weer naar
haar fiere houding, die ze een beetje was kwijtgeraakt. Maar de glinstering in
haar ogen was er nog steeds.
De woorden kwamen er één voor één
uit, ze wilde bedanken voor al die keren dat ze bij ons waren. Het leek op afscheid
nemen, al zeiden we dat niet. Ik bedacht dat ze dankbaar was voor de mooie
dingen die haar waren gegeven. Ze gaf me een hand, haar smalle hand met
zichtbare blauwe adertjes legde ze in mijn hand. Haar hand voelde koel, de
handdruk was stevig en nog steeds straalden haar ogen. Dag mooie wijze oude vrouw.