Ik zag hen lopen op het strand, drie
vrouwen. Of eigenlijk een meisje, haar moeder en de oma. Het meisje had haar
nieuwe marineblauwe manteltje aan. De goudkleurige knopen glinsterden in zon.
Ze hield haar jurkje hoog opgetrokken, op een manier zoals alleen kleine
meisjes dat kunnen. Ze sprong bij elke golf die op het strand spoelde. Telkens was
ze net op tijd om ervoor te zorgen dat haar jasje en jurkje droog bleven. Haar
donkerblonde krullen dansten mee met elke beweging die ze maakte. Ik zag haar
op de rug maar ik weet zeker dat haar gezicht blijheid moet hebben uitgestraald
en een onbezonnenheid die bij het kindzijn past.
De moeder liep op dezelfde hoogte,
veilig op het strand, daar waar de golven net niet kunnen komen. Wel op blote
voeten en dat verklaarde waarschijnlijk ook, waarom het meisje mocht doen wat
ze het liefste deed.
Naast de moeder, weer een paar meter
verder, liep de oma. Ze had de laarzen van het meisje in haar handen en een tas
met waarschijnlijk belangrijke dingen. Ze liep behoedzaam, je moet ten slotte
niet vallen. Zo nu en dan keek ze met zorg naar het vrolijke grietje.
Drie generaties vrouwen. Ik besefte
dat ik in het spoor van de middelste vrouw liep. Even zag ik heel duidelijk hoe
het leven kán lopen. Maar je kunt natuurlijk ook de onbezonnen vrolijkheid van
het meisje vast houden.
Hotske.