Ik zag haar zitten in de
winkelstraat, ze viel op. Een mooie vrouw, krachtig ook. Haar grijze haar viel
op de kraag van haar winterjas. Ze had iets vriendelijks. En als ze mij had
gezien, had ik vast en zeker gedag gezegd of in ieder geval geknikt. Maar ze zag
me niet.
De vrouw zag helemaal niks, alleen
het beeldscherm. Ze zat op een bankje, de laptop op haar schoot. Ze had kunnen
kijken naar het standbeeld van de beroemde dichter die ooit in ons dorp woonde.
Ze had de voorbij lopende mensen kunnen zien, die hun dagelijkse boodschappen
bij de slager en de drogist haalden. Ze had kunnen genieten van het licht vriezende
winterweer. Ze had kunnen genieten van de mooie namiddag waarop het heerlijk
was om nog even buiten te zijn. Ze had mij kunnen zien. Dan had ze, ik weet het
zeker, een glimlach van mij gekregen.
Ze zat op een bankje en keek naar
haar beeldscherm. In verbinding met de hele wereld. Maar geen contact met de
wereld om haar heen. Mensen gingen winkels in en uit. Iemand zei; “het wordt frisser”.
We waren met elkaar mensen, we merkten elkaar op. Zij maakte geen deel uit van
ons, daar in de winkelstraat. Ze miste alle vriendelijke gezichten, ze miste
een leuke toevallige ontmoeting en ze miste het genieten van de prachtige wintermiddag.
Of ik moet het mis hebben.
Hotske Batteram.