Natuurlijk luisterde
ik wel naar wat de dominee zei, toen ik als klein meisje in de kerkbank zat, al
begreep ik het niet altijd. Als de beste man voorlas uit De Schrift, dan dacht
ik aan mijn eigen schriftje, waarin ik de eerste woordjes probeerde te
schrijven. Ik dacht dat de Bijbel dan het schrift van God was. Ik wachtte
altijd op de laatste woorden, ik wachtte tot de dominee het weer zou zeggen;
‘wie oren heeft, die hore’.
Ik snapte het niet,
de dominee stond op de preekstoel hij kon zien dat iedereen oren had. Ik had
nog nooit iemand zonder oren gezien. Dat sommige oren het niet goed deden dat
wist ik wel. In ons dorp woonde een erg oude man, hij woonde in het kleinste
huisje. Ik wist dat die man niet kon horen en dat klopte ook wel, ik had hem
nog nooit in de kerk gezien. Maar ik had oren en die konden horen.
Later dacht ik dat
het wel ongeveer zo zou zijn als bij Maria, die al de woorden in haar hart
bewaarde, hoe zij die daar dan kreeg dat wist ik niet precies. Als laatste werd
er altijd een gezang gezongen en dat vond ik mooi, vooral als al die grote
mensen uit volle borst mee zongen. Dan zag je allemaal blije gezichten en juist
dan komen de woorden dus in het hart. Je kunt ze er ook in leggen zoals Maria
dat deed, maar via psalmen of mantra’s zingen kom je sneller bij het hart. Dan
hoeft de linker hersenhelft niet na te denken, de rationele linker hersenhelft
kan dan wegdoezelen bij het ritme van het zingen en dan maken we de
rechterhelft ontvankelijk, zoals dat zo mooi heet.
En dan is het een
snel weggetje naar het hart.