Hij had een
zwart pak aan. Zwart moet, blauw is te vriendelijk, een blauw pak wekt
vertrouwen. Dat was niet de bedoeling, de mannen die op de hoek van elke zaal
stonden hadden een driedelig zwart pak aan. Keurig afstandelijk zwart. Ik weet niet
exact wat voor opleiding een suppoost krijgt maar oogcontact maken met
bezoekers is verboden. Wel krijgen ze volgens mij les in gelaatsuitdrukkingen,
die moet vooral erg serieus zijn, op het arrogante af. Hun houding moet iets
zijn van; ik houd u in de gaten. Ik voorspel elke stap die u zet, nog voordat u
die heeft gezet. Ik weet wat u hier komt doen. Mijn ogen volgen u, ook al geef
ik de indruk dat ik dat niet doe.
Ze zaten
goed in hun rol, maar ik ook. Ik hield hen ook in de gaten. Bovendien zag ik vanuit
mijn ooghoeken waar de camera’s hingen. Ik zag dat in drukbezochte zalen meer beveiliging
was. De heren in functie leken iets gespannen. Later begreep ik dat het kwam
omdat men om de beurt ging eten. Na vijf minuten had een lichting nieuwe mannen
hun strategische plaats weer ingenomen.
Met veel
moeite kon ik me bedwingen, want zonder dat ik wist wat er gebeurde, zat er een
hele scene in mijn hoofd. Als excuses had ik bedacht dat ik het kunstwerk graag
bij daglicht wilde zien. Meenemen voor boven de schoorsteenmantel is onzin. Net
voor de lunch, het meest gunstige tijdstip, had ik het schilderij van het
haakje getild. Sluw en stiekem was ik de zaal uitgeglipt en uiteraard ongezien
door de grote draaideur naar buiten gelopen. Buiten miezerde het, bekijken bij
daglicht was niet aan de orde, de hele scene trouwens ook niet.
Na wat
slenteren gingen we weer richting de uitgang. De laatste suppoost was de
pineut, ik vroeg hem of er een leuk restaurant in de buurt was. Zijn taxerende
ogen waren verbaasd, hij werd zo maar aangesproken. Er werd zelfs een gesprek
met hem aangeknoopt. Ik vroeg waar zijn werk eigenlijk uit bestond, ja, toezicht
houden dat begreep ik. Het bleek niet zo spannend, vooral EHBO-klusjes en dat
was het wel. Verder geen calamiteiten, vroeg ik nog. Nee, geen kunstroof, zei
hij, zijn gezicht straalde, eindelijk was het dan uitgesproken. In de krochten
van zijn brein had het woord zich jarenlang verscholen. Bij mij werd het gevoed
door bespiedende camera’s en arrogant kijkende suppoosten. De lach van de man was
ontwapenend, tot hij zich bedacht, dit gesprek kon natuurlijk niet. Hij checkte
even of zijn woorden en die van mij ook opgenomen konden worden. Zijn ogen
volgden mij tot voorbij de grote draaideur.
Thuis bekeek
ik het setje kaarten, met daarop de bekende schilderijen, keurig afgerekend bij
de balie van het museum.
Hotske.