Dat je een openingszin kunt maken,
die iedereen kent. Die na meer dan honderd jaar nog steeds prachtig is en waar
een grote kracht in meegegeven is. Eén zin die het hele gedicht van meer dan
vierduizend regels omarmt. Heel even stond ik naast de schrijver. Zocht ik naar
woorden voor de sfeer van de avond. Het water stroomt tussen de kades en aan
weerszijden zijn straten. De linden als stille getuigen, tonen de prachtige
frisse kleur van deze lente. Huizen staan van oudsher aan de gracht. De schemer
valt als voorbode van de nacht.
Op de brug bij het gemeentehuis
staat de tijd even stil, gierzwaluwen vliegen af en aan. Ooit was zo’n stille
zomeravond inspiratie voor Herman Gorter. Hij schreef maandenlang aan zijn Mei.
Dé Mei, het meisje Mei. Waarin hij het leven van het meisje beschrijft, als het
leven zelf. In Mei zit zoveel poëzie, zoveel zintuiglijke beschrijving, maar
ook zoveel diepgang. Het vergt een hele studie om de Mei uit 1899 te kunnen
vatten.
En wij kennen alleen de eerste zin;
een nieuwe lente en een nieuw geluid. Vorig jaar kwam ik hem zo maar tegen. Ik
fietste op de Zeeweg naar Bergen aan Zee en daar stond hij. Het leek alsof hij
op mij wachtte. Samen lazen we de woorden die op zijn sokkel stonden; de dagen zijn
lichtreuzen, daar wandel ik, laag tusschen.
Ik fietste naar Zee en daar wandelde
ik verder.