Ik was te laat bij de bloemist en
toch wilde ik een bloemetje meenemen. Onder het afdak van tankstations staan
altijd bloemen. Ik stapte uit de warme auto richting de uitgestalde boeketten.
De koude gure wind waaide hard. Op kille tankstations waait het volgens mij
altijd hard. Ik trok mijn pet over mijn oren en knoopte mijn sjaal stevig vast.
Het begon al te schemeren, het was guur, koud en ongezellig. Voor mij stopte
een dure zwarte bolide. Een grote man stapte uit, ik zag alleen zijn silhouet.
Ook hij wilde nog een boeket kopen. Hij stond te kijken naar de bloemen in de
emmers. Hij pakte prachtige rode rozen, in het bos zat ook een groot rood hart,
het was een mooi Valentijnsboeket. Op het moment dat hij zich omdraaide was
alles zwart, zijn jas, de achtergrond en zijn gezicht. Echt pikzwart. Maar zijn
ogen straalden, ze gaven bijna licht. Hij keek me lachend aan. Ik vond het een
prachtig gezicht. Materiaal en uiterlijk zag ik niet meer, ik keek in een paar
prachtige heldere ogen. Even later wenste hij de kassière nog een fijne
Valentijnsdag. Hij had denk ik niet in de gaten dat hij zelf een Valentijn was.
Een brenger van de liefde.
Ogen zijn echt de spiegel van de
ziel. Ogen die de essentie laten zien, de kern. Over wie je in wezen bent.
Voorbij het uiterlijk, voorbij alle materiaal, voorbij aan huidskleur, aan
geloof, voorbij aan cultuur. Voorbij aan status, aan je baan, aan rollen die je
speelt. Voorbij aan de buitenkant. Zijn ogen lieten de binnenkant zien, prachtige
stralende ogen. Ik zag het.