maandag 8 september 2014

Verloren.


Vier jongens, ze stappen op hun fiets. Nonchalant hangen de zware zwarte sporttassen over hun schouders. Armen en benen iets te lang, hun puberlichaam heeft nog niet de juiste afmeting gevonden. Frisse, aardige jongens, leuke koppies ook. Ik hoor flarden van hun praat. Het is niet een echt gesprek. Ze praten een beetje bij elkaar langs, of eigenlijk maken ze om de beurt wat opmerkingen. Alsof ze elkaar moed willen inspreken en woorden zeggen om op die manier niet stil te hoeven zijn. Doorpraten betekent ook, niet te hoeven denken aan het verlies. Want ze hadden verloren. Hun gezichten staan vrij strak, haast neutraal. Verliezen is nooit leuk.

En toch verdient één van de jongens een standbeeld, hij meldde dat de tegenpartij dan wel de beste spelers had, maar zij hadden van alles wat. Hij vond dat dat beter was. Ik kon daaruit afleiden dat hij het belangrijk vond om een team te zijn. Zij hadden voetballers die konden verdedigen, maar ook die konden aanvallen, en jongens, die als het moest, even heel hard konden rennen. Jongens, die misschien wel samen vloekten als ze hadden verloren, maar ook samen na een verloren wedstrijd de moed er in hielden.

In een wereld van absurde aankoopbedragen voor topspelers zou zo’n jongen een stem moeten hebben. Laat hem vertellen dat voetbal een teamsport is. Want ook sterspelers, kunnen het niet alleen. Je hebt altijd verdedigers nodig, en voetballers die goede voorzetten geven en een keeper die kan keepen is ook handig.

De dorpsjongen, hij zegt het niet met zoveel woorden, maar hij weet dat voetbal een teamsport is. Eigenlijk zouden alle jongens de kans moeten hebben om in een teamsport mee te doen. Goed voor het zelfvertrouwen, en ook goed voor de deuken die het ego krijgt.

De dorpsjongen, niet de beste speler, wel een goed mens!


Hotske Batteram.