Vier jongens, ze stappen op hun
fiets. Nonchalant hangen de zware zwarte sporttassen over hun schouders. Armen
en benen iets te lang, hun puberlichaam heeft nog niet de juiste afmeting
gevonden. Frisse, aardige jongens, leuke koppies ook. Ik hoor flarden van hun
praat. Het is niet een echt gesprek. Ze praten een beetje bij elkaar langs, of
eigenlijk maken ze om de beurt wat opmerkingen. Alsof ze elkaar moed willen
inspreken en woorden zeggen om op die manier niet stil te hoeven zijn. Doorpraten
betekent ook, niet te hoeven denken aan het verlies. Want ze hadden verloren.
Hun gezichten staan vrij strak, haast neutraal. Verliezen is nooit leuk.
En toch verdient één van de jongens
een standbeeld, hij meldde dat de tegenpartij dan wel de beste spelers had, maar
zij hadden van alles wat. Hij vond dat dat beter was. Ik kon daaruit afleiden
dat hij het belangrijk vond om een team te zijn. Zij hadden voetballers die
konden verdedigen, maar ook die konden aanvallen, en jongens, die als het moest,
even heel hard konden rennen. Jongens, die misschien wel samen vloekten als ze
hadden verloren, maar ook samen na een verloren wedstrijd de moed er in hielden.
In een wereld van absurde aankoopbedragen
voor topspelers zou zo’n jongen een stem moeten hebben. Laat hem vertellen dat
voetbal een teamsport is. Want ook sterspelers, kunnen het niet alleen. Je hebt
altijd verdedigers nodig, en voetballers die goede voorzetten geven en een keeper
die kan keepen is ook handig.
De dorpsjongen, hij zegt het niet met
zoveel woorden, maar hij weet dat voetbal een teamsport is. Eigenlijk zouden alle
jongens de kans moeten hebben om in een teamsport mee te doen. Goed voor het
zelfvertrouwen, en ook goed voor de deuken die het ego krijgt.
De dorpsjongen, niet de beste
speler, wel een goed mens!
Hotske Batteram.