“Bedankt meneer Postma”, “tot de
volgende keer meneer Postma”, “tot ziens meneer Postma”. Meneer Postma drinkt
zijn kopje koffie bij de bakker op de hoek, hij krijgt het gratis tweede kopje koffie
en eet er een gebakje bij. Alstublieft, meneer Postma. De dames van de bediening
zijn erg vriendelijk. Ze weten zeker dat meneer Postma volgende week weer zijn
koffie bij hen komt drinken.
Meneer Postma is behoorlijk op
leeftijd. Hij moet in vroegere dagen een heer geweest zijn, de rechte rug geeft
hem iets voornaams. Van zijn gezicht kan ik geen emotie aflezen. Ik weet niet of
hij uit verveling zijn vaste route heeft gelopen, of dat hij blij is met de hartelijkheid
van de dames, ook al is die voor een deel beroepsmatig. Ik had de man wel een
vriendelijk knikje willen geven bij binnenkomst, maar ik zag hem pas later. Hij
moet mij wel gezien hebben. Hij zat strategisch aan zijn tafeltje dat de deur
en de winkelstraat goed in beeld heeft. Dat zal voor de afleiding hebben
gezorgd bij het nuttigen van de koffie. Ik vond het een beetje sneu voor hem en
dacht aan zijn vrouw die waarschijnlijk allang overleden is. Aan zijn kinderen
die wellicht in files staan om naar hun werk te gaan en onderling afspreken wie
er naar Pa op visite gaat. Ik dacht aan de kleinkinderen die alleen op
verjaardagen aan hun opa denken. En aan achterkleinkinderen die toch ooit
moeten horen dat er iemand is geweest, die voor het nageslacht heeft gezorgd.
Ik had met hem te doen.
Maar de aardige dames gaven de man bij vertrek zoveel
aandacht en met het noemen van zijn naam werd hij gekend. Dat is meer dan vele
anderen op een doordeweekse dag kunnen zeggen.
Dag meneer Postma.
Hotske.