Hij
zag het. Mijn ogen zochten waar hij naar keek. Als je iemand ziet kijken, ben
je altijd geneigd om te zien waar die persoon dan naar kijkt. De man had een
fototoestel in zijn hand, een groot professioneel apparaat. En ik zag waar hij
naar keek. Hij wilde het beeld vangen. Het was werkelijk een prachtig beeld.
Het
pad strekte zich uit, bomen stonden aan beide zijden, met bladeren die allang
niet meer groen zijn. Tinten als bruin en geel en een beetje oranje waren het
decor. En tussen de hoge bomen die een beetje ruimte gaven aan het daglicht,
scheen de zon haar stralen naar de aarde. De bundels met licht straalden door
de bovenste takken van de bomen. In de schaduw van de bomen schonk de zon haar
kolommen met licht. De fotograaf zag het beeld en omdat hij het vastlegde, zag ik
het ook.
Even
verderop waren geen bomen meer, ook over het weide veld scheen de zon. Ik kon daar
haar stralen niet zien. De bundels van zonlicht zijn alleen te zien als ze
kunnen stralen ten opzichte van de schaduwen van de bomen. Het moet dus een
beetje donker zijn wil je het licht kunnen zien. In mijn geval zag ik de
bundels licht pas, nadat ik merkte dat de fotograaf ernaar keek.
Velen
zijn ons voor gegaan op donkere paden in een soms duistere wereld, maar altijd
is er wel iemand die ons laat zien dat er licht is. De mooiste lichtval is die
van het stralende zonlicht omhult door de schaduwen van bomen. Er is schaduw
nodig om stralen van licht te kunnen zien.
Hotske.