maandag 22 juli 2013

Eens per jaar.


Het overkomt me elk jaar wel een keer. Ik word door een campinggast staande gehouden. En op een toon die alleen voor samenzweerders is, komt de vraag er met wat schroom, haast fluisterend uit. “Klopt het wel, ik zie geen leven in de caravan naast ons?”. En op de één of andere manier versterken onze thrillerachtige gedachten elkaar. Zonder dat we het uitspreken, weten we dat ons denken hetzelfde is. “Geen leven in de caravan”, betekent dat er iets ergs gebeurd moet zijn. Messteken zijn het meest simpele. Vergiftiging door iets als rattenvergif is altijd mogelijk. Dood door uitputting lijkt overdreven, en tijdens de daad, ja die daad, daar willen we niet aan denken. Diefstal van luttele euro’s met een fatale afloop lijkt wat erg vergezocht. Door zuurstofgebrek zou nog kunnen of overmatig drankgebruik in combinatie met medicijnen. Maar voordat de doodsoorzaak is vastgesteld moet de caravandeur open. Gordijntjes zijn al een paar dagen dicht, de fietsen keurig opgesteld in de voortent, het tafeltje en de stoeltjes netjes opgeklapt. Een gebruikte barbecue en een fleurige parasol wijzen op het plezier dat er wel geweest moet zijn. Hooggespannen is de verwachting van wat de statische stilte verbergt.

Dan stop ik de onuitgesproken verhaallijn en vertel dat de man en vrouw een paar dagen naar huis zijn om de plantjes water te geven, de post te checken en het gras te maaien.

Eens per jaar krijgen psychologische onderzoeken hun gelijk; in een ieder van ons zit een donkere kant.

Hotske